Peeckelharing
Op de schilderijen van Frans Hals en zijn Haarlemse tijdgenoten is veel muziek te zien.
In elegante gezelschappen van Dirck Hals zingt men en slaat men de luit, Jan Miense Molenaer portretteert zijn gezin met snaarinstrumenten, Adriaen van Ostade laat de viool klinken in zijn herbergen en boerenstulpjes. Frans Hals zelf geeft de types die hij afbeeldt graag een luit of fluit in handen.
Het muziekleven zoals de schilders dat in Haarlem kenden was rijk en levendig. Niet alleen waren er enkele vaardige componisten actief, waarvan Cornelis Tymensz. Padbrué de bekendste was, maar er werd ook veel gezongen door de Haarlemmers zelf. Hun liedcultuur was in omvang en uitstraling de tweede van het land – na Amsterdam. In de stad werden tal van liedbundels gedrukt, met opmerkelijke titels als Haerlemsche Duynvreught (1636), Sparens Vreughden-Bron (1643) en Haerlemsche Winter-Bloempjes (1647), gevolgd door Haerlemsche Somer-, Lente- en Mei-bloempjes.
Uit al deze boekjes spreekt trots op de mooie stad met zijn lieftallige zangeresjes en genoeglijke contreien. De Haarlemse liedjes werden door de jongelui graag gezongen tijdens pleziertochtjes door de duinen en naar het strand, of naar dorpen als Spaarndam, waar het goed paling eten was.
De meeste liedjes gaan over liefde, hetzij in pastorale sfeer over herders en herderinnetjes, hetzij over mythologische figuren, of gewoon rechtstreeks gericht aan een meisje. Verder zijn er natuurlijk drinkliederen en is er satire op de vrijerij van lompe of verlegen jongens met lelijke wichten en vuile bruiden (die zwanger het huwelijk ingaan). Zulke boertige liedjes werden in het dialect van de streek gezongen, wat het komische karakter versterkt.
Op de voorkant van deze cd ziet u het beroemde schilderij Peeckelhaeringh van Frans Hals.
.
‘De geschilderde bruiloftstaferelen, drinkgelagen en huiselijke momenten met instrumenten vragen erom in klank te worden omgezet.‘
— Volkskrant